kust

kust

Nideggen (Eifel), Duitsland, maart 2024

Ochtendmist.
Niet in de geest
maar om me heen.
Hoe dan ook
een nevelig zicht.

 

Hanshan

 

Hanshan - of iemand die op zichzelf staat

Hanshan en Shide zijn vriend en metgezel
 

Er woont iemand op een berghelling

omhuld door wervelende wolken en flarden mist.

Hij wil geurige kruiden offeren

maar de weg is ver en slecht begaanbaar.

Een hart kan zomaar verdrietig en twijfelachtig worden

nu de ouderdom komt zonder dat er iets lijkt bereikt.

Mensen lachen en gieren om zo’n koppige man,

maar hij staat op zichzelf, trouw en puur.*

 

Die iemand is Hanshan, aan hem wordt dit gedicht toegeschreven. Hanshan (Koude Berg) was een kluizenaar die in de 8e eeuw in het Tien-tai gebergte in China leefde, in een andere tijd en een andere cultuur. Maar als ik met mijn ogen knipper, ben ik Hanshan en worden zijn woorden mijn woorden – met enkele aanpassingen. Dan vloeit zijn decor naadloos over in het mijne.

 

Er woont iemand in een klein, oud huisje in de stad

omringd door reuring en bedrijvigheid.

Hij wil zijn giften schenken,

maar stadse geluiden zijn schel en de kleuren verblindend.

Een hart kan zomaar verdrietig en twijfelachtig worden

nu de ouderdom komt zonder dat er iets lijkt bereikt.

Mensen lachen en gieren om zo’n koppige man,

maar hij staat op zichzelf, wil trouw en puur zijn.

 

Ik wil mij zeker niet op één lijn stellen met Hanshan, die ‘iemand’ met een doorlichte geest, onthecht en daardoor intiem verbonden met alles en iedereen. ‘Trouw’ en ‘puur’ vind ik mezelf als ik naar de doorgaande lijn in mijn leven kijk. Maar als ik willekeurig inzoom, zie ik ook dat die draad knopen en onderbrekingen kent. Momenten en perioden van vergeetachtigheid, onwetendheid en koppigheid. Van dralen en verdwalen. Dat is de meditatie: dralen, verdwalen, besef, terugkeren, dralen, verdwalen, besef.... Het maakt de weg langer dan nodig, zo lijkt. Maar het gaan van die weg is de grondstof van helder inzicht, liefde en mededogen, die daar als een bloem uit omhoog kunnen groeien. Het zijn de ervaringen en de heldere, onverdeelde aanwezigheid bij die ervaringen die ervoor zorgen dat we tot besef kunnen komen. De dingen gaan zoals ze gaan en wat is het antwoord dat wij geven? Blijven we open en aandachtig aanwezig bij alles wat er gebeurt in ons leven? Sluiten we ons af? Slaan we op de vlucht? En, is er eigenlijk wel een ontkomen aan het gaan van de weg naar-en-van liefde en mededogen?

 

*Uit: The Complete Cold Mountain – Poems of the Legendary Hermit Hanshan, translated by Kazuaki Tanahashi & Peter Levitt, p. 82, no. 139. Vertaling ©RonaldHermsen




 Vanaf nu is mijn boek

 Uit de losse pols – reflecties over grondeloos bestaan 

met 60% korting rechtstreeks bij mij verkrijgbaar.
Van €24,95 voor €10,- 
(exclusief verzendkosten)

Wil je bestellen?

Stuur een e-mail naar

r.hermsen12@outlook.com


 


Van de boekomslag:

 

Het poëtisch-proza en de beschouwingen in deze bundel zijn regelmatig haast transparant. Teksten over grondeloos bestaan, maar geschreven in de alledaagsheid, de verdichting, waarin het soms worstelen is, waarin het kan schuren en scheuren.

 

De lezer zal mogelijk levensthema’s herkennen. Misschien wordt ook een pad zichtbaar, losjes gerangschikt in hoofdstukken die elkaar hier en daar overlappen en ook niet per se chronologisch zijn, want zo recht van A naar B gaat een mensenleven niet.

 

 

Uitgever Gerolf T' Hooft schrijft in zijn voorwoord:

 

Bij sommige manuscripten is al na een paar zinnen duidelijk of de auteur zijn onderwerp beheerst of niet, en in staat is de lezer binnen te voeren in zijn kennis- en ervaringswereld. Toen Ronald Hermsen ons zijn ‘reflecties’ toestuurde, was ik geraakt door de directheid en de poëtische zeggingskracht van de afzonderlijke teksten, maar als geheel kon ik er lange tijd moeilijk vat op krijgen: de samenhang, richting, opbouw en bedoeling waren niet meteen duidelijk. 

 

Pas na herhaalde lectuur, in willekeurige volgorde, ontdekte ik te maken te hebben met een vorm van proza die zich van de gebruikelijke lineaire lees- en schrijfstructuur onderscheidt door zijn wezenlijk holografisch karakter. Elk fragment apart bleek een facet van een fijngeslepen edelsteen waarin zich het geheel op een specifieke manier manifesteert; in ieder deel was het geheel aanwezig! 

 

Uiteraard toonde zich een ontwikkeling in de tijd, maar die was niet van wezenlijk belang; aan het begin was het eind reeds in beeld – de bloem diende zich alleen nog maar te ontplooien, bloemblad na bloemblad, in een zinderende herhaling van een en hetzelfde inzicht. De ordening van de onderdelen is echter niet willekeurig; uiterst zorgvuldig heeft de auteur de diverse facetten naast elkaar geplaatst, vanuit het diep doorleefde besef dat stappen in de tijd weliswaar ná elkaar worden gezet, maar vanuit de essentie beleefd worden als één grandioze tijgersprong, dwars door het membraam van de dualiteit – eens en voor altijd.

 

Mijn aanvankelijke fascinatie als uitgever werd rijkelijk beloond. Deze bundel reflecties over ‘grondeloos bestaan’ is als een flesje hooggedoseerde homeopathische pilletjes die lichaam en geest aanzetten tot het van binnenuit opwekken van helderheid en inzicht. Dit ‘levens-supplement’ kan zonder gevaar voor bijwerkingen ingenomen worden; baat het niet, dan schaadt het niet. Een bijsluiter is overbodig. Toch wil ik waarschuwen: er is een kleine, maar niet te verwaarlozen kans, dat sommige lezers ‘met weinig stof in de ogen’ als gevolg van het lezen van deze teksten een persoonlijke transformatie ondergaan en de werkelijkheid leren zien als door de ogen van de schrijver. Dan is het wonder van de overdracht opnieuw geschied. Ik ben benieuwd hoe het u vergaat…

 


 

Voor een tekstinhoudelijke inkijk en een proeve van de sfeer, kun je vrij willekeurig door dit blog bladeren, een deel van de teksten die je hier aantreft, keert terug in het boek. 

De afbeelding op de omslag en de zestien in het kleurenkatern van het boek – de afbeelding hierboven komt daaruit – zijn werken van kunstenaar Loes Vreedeveld, een decennialange vriendin. Haar werk staat volledig op zichzelf en is tegelijkertijd een verrijking van de teksten.


 Lome dagen


 

Het zijn hier momenteel lome, (erg) warme dagen.

Met de ramen tegen elkaar open om de warme lucht 

nog enigszins te laten circuleren.

De temperatuur nodigt niet uit tot veel doen.

Tegelijkertijd neemt de ontspanning in het lijf 

met dit weer toe.

En het gevoel van vrijheid, zo met alle ramen open 

en niets om het lijf behalve een korte broek.

Die broek gaat ’s ochtends aan, ’s avonds uit 

en ’s ochtends weer aan.

Steeds dezelfde – tot op zekere hoogte. 

Alsof er minder is om over na te denken.

Fysieke en geestelijke ontspanning gaan samen. 

Prettig. Prettig loom.

Het voelt wel wat drukkend nu.

De ontlading komt vast snel.

 

Ik las weer eens de gedichten van Ryokan 

en het leek me gepast om onderstaand gedicht te vertalen. 

Op het gemak.

 

 

De eerste zomerdag

Lui trek ik mijn kleed aan

De wilgen aan de waterkant

zijn inmiddels diepgroen van kleur

Op de andere oever

dwarrelen perzik- en pruimenbloesems

her en der in de ochtendbries

Ik wandel verder, pluk sprieten wilde grassen

En stoot terloops tegen een hakhouten hek

Vlinders dansen aan de zuidkant van de tuin

Bloeiend raapzaad overwoekert het bamboehek aan de oostkant

Hier, in een volkomen ontspannen sfeer,

strekken de lange zomerdagen zich eindeloos uit

Zo’n afgelegen plek is van een natuurlijke schoonheid

Snel geraakt door schoonheid – dat ben ik van nature –

Schrijf ik enkele zinnen op

en als vanzelf veranderen ze in gedichten

 

 

Uit: Great Fool – zen master Ryōkan, Poems, Letters and Other Writings, Translated with Essays by Ryūichi Abé and Peter Haskel, University of Hawai’i Press, 1996, resp. Blz. 107. Vertaling ©RonaldHermsen.

 

 








Een vrede die het verstand te boven gaat*

 

Als damp boven water

en warmte boven vuur.

Buiten bereik van

het splitsen der dingen.

 

Want is vrede – toestand van rust –

niet de verzoening tussen

wat eerder nog twee was?

 

De omhulling van

ja en nee

goed en slecht

vreugde en pijn

jij en ik?

 

De oneindige ruimte

waarin alles oordeel-

loos zijn thuis heeft?

 

Het muurloze thuis

van alles en iedereen

waarin wat was was

wat komt komt

wat is is?

 

Is die vrede mogelijk

hier

nu?

 

Zal zij er ooit zijn

op aarde

in mij

in jou?

 

Vragen van het verstand

dat die vrede niet kent

niet kende

niet zal kennen.

 

Dat de vrede splitst en

zich vervolgens afvraagt

of zij nog te lijmen is – alsof

die vrede zich door het

verstand laat breken.

 

Ja. Schijnbaar.

Schijnbaar is zij gebroken.

Schijnbaar levensecht.

Vandaar de pijn, het gemis.

 

Maar de directe beleving

het zuiver gewaar zijn van wat is

is de vrede die het verstand te boven gaat.

 

*(Fil. 4:7)

 Uitnodiging

 


Hoewel er altijd ook leed en verdriet is in de wereld en in ons persoonlijk bestaan, ervaar ik het leven als genadevol en van een grote schoonheid. Om dit te kunnen ervaren en een vervuld leven te kunnen leiden, is het volgens mij nodig dat we ontspannen maar alert aanwezig, op het scherpst van de snede leven en ons niet volledig laten bepalen door innerlijke gedachten en gevoelens en uiterlijke omstandigheden.

 

Dit kan mijns inziens alleen wanneer we ten diepste beseffen dat we deze gedachten en gevoelens niet zijn en dat we niet bepaald hoeven worden door de uiterlijke omstandigheden. Dit besef kan indalen wanneer we weet hebben van de oneindige weidsheid waarin deze gedachten en gevoelens zich voordoen. Die stille, rustige weidsheid is ons ware thuis waarnaar we altijd kunnen terugkeren. Daarin en vandaaruit kunnen we antwoord geven op wat zich innerlijk en uiterlijk aandient.

 

Zo levend zijn we een mens van vlees en bloed, maar laten we ons niet bepalen door vlees en bloed, onthecht terwijl we ons tegelijkertijd volledig laten onderdompelen in de geuren en kleuren van het leven. Deze onafhankelijke maar verbonden innerlijke houding, kan vanzelfsprekend en zonder te forceren leiden tot een zacht-heldere, meedogende en meegaande houding ten opzichte van onszelf, anderen en de wereld.

 

Ik word nogal eens geraakt door ontmoetingen met anderen. Ontmoetingen in vriendschap, die tevens een onderzoek zijn naar hoe we deze oneindige weidsheid tot ons thuis kunnen maken, terwijl we tegelijkertijd volledig in de wereld staan en daarin onze dagelijkse dingen doen in verbinding met de mensen en de wereld om ons heen. Dienstbaar en liefdevol aanwezig, voor onszelf en anderen.

 

Deze ontmoetingen ervaar ik bovendien als heel vruchtbaar, omdat het mogelijk is om hierin tot een ander antwoord te komen dan we tot nu toe gewend waren. Een antwoord dat eerder bevrijdend dan benauwend aanvoelt. Wanneer dit antwoord zich vertaalt in concreet handelen, kan zich een totaal nieuwe richting openen, of er kan meer vrijheid worden ervaren in de gekozen richting. Het leven in de wereld verliest aan soliditeit. Wordt vloeibaarder. Handelen is responderen, meegaan met wat zich aandient en daar een eigen antwoord op geven. Niet vanuit weerstand of opoffering, maar vanuit besef. Vanuit weten, voorbij hoop en vrees voor een mogelijk verloop en/of een mogelijke afloop.

 

Dan is leven een uitnodiging. Een uitnodiging om gehoor te geven aan de influistering die ons zacht maar steeds weer door alle ikkigheid heen, naamloos onderdompelt in de oneindige weidsheid van grenzeloos responderen.

 

 

 

Dit is mijn dorp



 

Hier ben ik. Dit is de plek waar ik woon, slaap, eet, waar mijn dochters wonen, ik mijn boodschappen doe, mensen ken, rondwandel, me thuis voel. Het zou overal kunnen zijn, maar toch ook niet. Nu niet. Dit is mijn dorp. 

 

Lang heb ik me afgevraagd waar mijn dorp zou staan. Maar het staat hier. Het was hier altijd al. Het is waar ik ben, altijd. Thuis bij mezelf. Een warme gewaarwording; thuiszijn bij jezelf. Wat is het eigenlijk precies? Niet meer ergens anders heen willen – heen moeten eigenlijk omdat ‘ergens’* zo hard trekt dat het onmogelijk lijkt om er geen gehoor aan te geven. Hoewel je nog altijd veel van reizen en nieuwe oorden kunt houden, maar zonder de verwachting, zonder de hoop op beter, meer, een groter geluk. En zonder de hoop dat daar je dorp ligt. Daar wel en hier niet. Want ben je er eenmaal, dan is daar hier geworden en roept er weer een ander daar. Eindeloos kan dit doorgaan. Maar dit is mijn dorp. Hier. Waar ik nu ben.

 

Thuiszijn volgde na een soort van omdraaiing. De blikrichting veranderde. Van de eindeloos verschuivende einder naar binnen, van hoop op en angst voor…, naar een oneindige weidsheid waarin niets ontbreekt, die van overal mijn dorp maakt. Mijn dorp is de fysieke plek waar ik woon. Maar draai de munt om en het is een oneindige weidsheid die geen diepte en geen omvang kent en waarin mijn dorp een fundamentloze verschijning is, en de einder ook. Mijn dorp en einder als decor. Als een vertoning of schouwspel waarin en waardoorheen ik mij beweeg. De oneindige weidsheid is een stille plek die rimpelt als er een steentje in wordt gegooid – wat vaak gebeurt. En die weer stil wordt als de uitdijende kringen zijn gladgestreken. Niet door een hand, iets magisch of wat dan ook, maar door een natuurlijke vertraging, net als bij water dat na de beroering langzaam zijn spiegelglans weer herkrijgt. Die stilte die steeds weer beroerd wordt is mijn thuis. Zowel de stilte als de beroering zijn mijn thuis – alsof de twee ooit gescheiden zouden kunnen worden. Alsof mijn dorp ooit ergens anders zou kunnen liggen dan hier.

 

Decors verschuiven. Het leven is voortdurende verandering, maar de oneindige weidsheid omvat alle veranderingen zonder zelf te veranderen. Er is geen oordeel over de veranderingen, alleen een ontvangen en vormgeven van wat zich aandient. Soms rimpelt het heftig en zijn de kringen als golven, soms deint het en niet meer dan dat, soms ook is de oppervlakte spiegelglad: verschillende stadia van hetzelfde. Het meest kenmerkende van deze oneindige weidsheid is – wat mij betreft – liefdevolle, alomvattende aanwezigheid of liefdevolle, alomvattende ontvankelijkheid. Maar ook dit label dient weer te worden uitgewist. Labels vertroebelen de blik voor wat is. Maken iets van wat iets was maar niet meer is. En wat er is, is altijd mijn dorp. In fysieke zin en als alomvattend dragend beginsel.

 

Ik wil met het woord ‘dorp’ geen verwarring stichten, maar zo voelt het, als een dorp. Het dorp als een hechte gemeenschap. Waarin iedereen elkaar kent, met elkaar verbonden is, van elkaar afhankelijk is, voor elkaar zorgt. Waar de eerste gedachte niet is: wat heb ik aan de ander, maar: wat kan ik voor de ander doen. Waar thuiskomen na een lange reis voelt als een warm bad, als een dragend beginsel. Maar dat is mijn privébeeld en het versplintert voor mijn ogen.

  

* ‘Ergens’ kan overal en/of van alles zijn, alles wat je niet-hier houdt, iedere begeerte.


Notities uit de godskameren* (I)



Stille tijd

Ik kan niet zeggen dat ik meer alleen ben dan in het pre-corona tijdperk. Wel kom ik buiten op straat minder mensen tegen en maak ik minder afspraken met familie en vrienden – al lopen de één-op-één contacten redelijk door.  
Toch voelt het door de stilte en verstilling meer alleen aan. Niet eenzamer, wel meer alleen. De wereld om mij heen voelt regelmatig zoals hij ’s winters kan voelen, wanneer het pas gesneeuwd heeft en een witte laag alle geluiden dempt en er een grote sereniteit is neergedaald. Op momenten is het dan alsof de omtrek die ik mijzelf toedicht is uitgegumd.

Die werkelijkheidsbeleving staat haaks op de berichten in het nieuws. De harde feiten over corona en economie. Over scheuringen die dreigen te ontstaan en over scenario’s na deze periode. Die rauwheid is er ook, is ook werkelijkheid, maar het voelt alsof deze berichten de essentie toch niet raken. De boodschap in die berichten lijkt te zijn dat we er alles aan moeten doen om het virus in te dammen zodat we weer verder kunnen leven als voor de pandemie. Het is de laag van de continuïteit, die in bestaande vormen denkt en deze wil behouden en voortzetten in de tijd. Alsof ze het belangrijkst en niet slechts voertuigen zijn, vormen die samenleven mogelijk maken en die aan verandering, smaak en tijdgeest onderhevig zijn, dragers van ons menszijn en onze onderlinge verbondenheid die aan de vormen voorafgaan.

Tegelijkertijd dienen we er nu met zijn allen voor te zorgen dat er niet nog meer mensen ziek worden en dat er niet nog meer mensen sterven aan het virus. Dat is de prioriteit van de dag en daar hebben we ook mee te maken.

Toch lijkt deze stille tijd onder dit uiterlijk tumult nog iets anders in te fluisteren. Dat de ruimte die ontstaat ook lucht geeft. Lucht en tijd voor eenvoud. Voor samenzijn, een wandeling, intiem contact, nabijheid, voor de stilte zelf en alles wat daarin omhoog komt – waaronder bevangenheid, onrust en angst misschien, zaken die makkelijk te verdringen zijn in de hectiek van alledag. Er is minder keuzestress, want er zijn nauwelijks keuzes.

Natuurlijk is de behoudzucht en bevangenheid begrijpelijk. In alles zijn we onderdeel van een keten en als wij onze bijdrage niet meer kunnen leveren, krijgen we vaak de andere schakels op ons dak. Maar er is sprake van overmacht en heel vaak niet van onwil. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje en misschien is dit wel het moment waarop de keten, de schijnzekerheid waarin we ons zeker waanden, het niet langer houdt. Misschien omdat hij achterhaald is. Misschien belanden we in een vloeibaarder periode waarin de kaarten opnieuw geschud gaan worden, met de nodige gevolgen van dien. Dat kan al snel leiden tot versnippering en versplintering wanneer we reageren vanuit de hamsteren-impuls. Maar dat hoeft niet per se. Wanneer het besef werkelijk indaalt dat een virus als dit een grote gelijkmaker is, dat we allemaal geraakt worden, dat hierin geen onderscheid is tussen ‘ik’ en ‘jij’ en we hier alleen met elkaars hulp uit kunnen komen, kan deze opgelegde stilteperiode de harten zacht maken en het mededogen vergroten, waardoor de afstand tussen ‘ik’ en ‘jij’ op zijn minst verkleint en mogelijk zelfs doorzien wordt.

Uit die wederopbouw komen ook weer vormen voort, die vast ook weer verstarren en voor verschillen zorgen. Terugkijkend in de tijd is dat tot nu toe altijd de weg van de mens geweest. We verliezen uit het oog dat dit slechts middelen zijn en geen doel op zich. Maar toch, in een periode zoals deze, waarin het cement tussen de stenen verdwijnt en herschikking mogelijk lijkt, kunnen we (tijdelijk) leven in de open ruimte die daardoor ontstaat en ervaren hoe dat is. Hoe goed en vervullend dat kan zijn, ondanks alle verdriet, angst en chaos. Niet alleen voor onszelf, maar ook voor anderen, voor alle levende wezens en voor de planeet. Misschien kan hierdoor een voorzichtige kanteling plaatsvinden in ons denken over wat werkelijk van waarde is en wat niet.

Misschien zet deze pandemie de economie op zijn kop. Maar is die economie niet bedoeld om het leven van ons mensen in meerdere opzichten te verrijken? Is zij geen instrument in dienst van de mensheid en de wereld, in plaats van een meester die we moeten dienen? Laten we onderzoeken wat ons leven werkelijk waardevol maakt en kijken wat we nodig hebben voor een waarachtig en vervullend leven. Misschien is dat wel veel minder gekoppeld aan materie dan we lang hebben gedacht. En misschien ontdekken we juist daardoor wat echte rijkdom is.


* De term ‘godskamer’ werd in de Middeleeuwen gebruikt voor woonruimte voor de armen. Ik woon in zo’n klein, besloten huisje uit 1599 in de binnenstad van Utrecht.

Over onthechting









 















Ik heb veel geschriften bestudeerd van zowel heidense leermeesters als de profeten van het Oude en Nieuwe Testament, en heb ernstig en met al m’n ijver gezocht naar de hoogste en voornaamste deugd waarmee de mens zich zo nauw en zo hecht mogelijk met God kan verbinden en waardoor de mens door genade worden kan wat God van nature is; waarin de mens de grootste gelijkenis bezit met het beeld dat hij was in God toen er daarin tussen hem en God geen onderscheid was, voordat God het geschapen schiep. En wanneer ik nu, voorzover mijn verstand daartoe in staat is, die geschriften allemaal goed begrijp, vind ik niets anders dan dat zuivere afgescheidenheid het belangrijkste is van alles. Want elke deugd heeft betrekking op het geschapene, maar afgescheidenheid is van al het geschapene onthecht. Daarom zei onze Heer tegen Martha: ‘Unum est necessarium.’ Dat wil zeggen: Martha, wie onbezorgd en vrij wil zijn, heeft slechts één ding nodig, en wel afgescheidenheid.* 

Onthechting (afgescheidenheid) is de laatste jaren meer en meer een reële aanwezigheid, een gevoelde werkelijkheid in mijn leven. In het verleden zat zij nog veel strakker aan het elastiek van erbij-willen-horen, van de angst voor vereenzaming. Alleen-zijn en eenzaamheid zijn inmiddels geen synoniemen meer. Het elastiek ertussen is verpulverd, hoogstens hangen ze allebei nog aan het slappe koord.

Met name sinds begin 2019 voel ik me meer alleen dan ooit. Niet eenzaam, maar alleen – ik heb me wel degelijk veel eenzamer gevoeld dan op dit moment in mijn leven! Ik merk dat er minder beweging van mij uit naar buiten is, naar de wereld en mensen om mij heen, alsof daar iets te halen valt. Natuurlijk is het de bedoeling dat zo’n ‘iets’ het leven dan vervolledigt, verrijkt of in ieder geval verbetert. Die drang is al geruime tijd minimaal.

Volgens mij klinkt het veel mensen bekend in de oren als ik zeg dat ik al op jonge leeftijd vaak heel ‘alleen’ ben geweest, dat ik me niet totaal kon overgeven aan veel van de ‘normale’ dingen waar anderen plezier aan leken te beleven en soms zelfs voor leken te leven tijdens hun eigen zoektocht naar geluk. Dit maakte me in het verleden vaak verdrietig, omdat ik het liefst juist ergens bij wilde horen, me ergens volledig thuis wilde voelen. Omdat niemand en niets mij dit gevoel van thuiszijn kon geven, bleef ik zoeken. Ik had wel een thuisgevoel ervaren, een gevoel van volledig levend aanwezig zijn, maar dit was altijd vluchtig en deed zich meestal voor wanneer ik alleen was, vaak in de natuur – maar niet uitsluitend daar – en het kwam zonder aanwijsbare reden als vanzelf op. Omdat ik me nergens thuisvoelde, was ik als kind en jongvolwassene bang dat ik mijn leven lang eenzaam en verlaten door dit gigantische universum zou moeten blijven dwalen, zonder enig referentiepunt.

Maar als bij toeval las ik toen ik tien jaar oud was het Nieuwe Testament en werd Jezus een van mijn helden: hij was moedig, mededogend en alleen. Later las ik Krishnamurti, christelijke mystici, vedanta- en boeddhistische leraren en kreeg ik zelf een leraar. Ik besefte dat ik echt niet gek was en zeker niet de enige die zich zo voelde. Bij hen voelde ik me thuis. En opnieuw: ook dit zullen veel mensen herkennen, het verhaal is zo oud als de mensheid zelf. Het is een oeroud verhaal, maar altijd nieuw en persoonlijk.
 

De angst om eenzaam, door alles en iedereen verlaten achter te blijven bleek een gedachtenconstructie, een idee dat zich had vastgezet in mijn geest. Het is diep ingesleten, maar wordt gezien voor wat het is: een idee. Het is niet de werkelijkheid zelf. 
De werkelijkheid is meer en meer mijn thuis geworden de afgelopen decennia, een plek om in te verblijven. In (de) werkelijkheid zijn we altijd thuis. Als ik schrijf: de werkelijkheid is het huis van God; de werkelijkheid is de vorm waarin hij zich uitdrukt; Godstof, dan zoek ik naar woorden om Het Verheven Universeel Scheppende, de werkelijkheid waarin wij leven, die in ons leeft en die we zijn, mee te beschrijven. We leven in zijn schouwspel, we zijn onderdeel van dit schouwspel. We kunnen er niet doorheen- of uitvallen – al denken we dit soms/vaak wel.

Voor mij is de werkelijkheid het huis van vele verschillende soorten gasten; net zo goed mijn thuis als dat van ieder ander en van alles wat er is. Er zijn geen grenzen, er zijn geen referentiepunten om je aan vast te houden; er is alleenheid in samenheid, in eenheid. Ik probeer alle gasten te verwelkomen. Ook degenen die ik in eerste instantie als ongewenst beschouw. Als ik geen ‘welkom’ kan of wil zeggen tegen iemand of iets – tegen een gebeurtenis, ervaring, persoon, gedachte, gevoel of emotie – dan voel ik me buitengesloten uit mijn eigen huis.
Natuurlijk wil ik hier niet zeggen – NIET – dat het iemands eigen schuld is wanneer hij of zij zich eenzaam voelt. Zeker niet. Eenzaamheid kan heel echt aanvoelen en door merg en been gaan. Ik weet uit eigen ervaring hoe (de angst voor) eenzaamheid voelt. Maar het is en blijft een gevoel en ook gevoelens zijn gasten in het huis van de werkelijkheid. Wat ik bedoel is dat we ons kunnen bevrijden van ingesleten gedachtenconstructies – van angst, bezorgdheid, jaloezie en haat bijvoorbeeld, maar ook van zogenaamd positieve gevoelens waaraan we gehecht zijn – als we diep beseffen dat dat is wat ze zijn: gedachtenconstructies, gasten in de werkelijkheid, net zoals wij dat zijn in dit tijdelijke vormenhuis, deze wereld van verschijningsvormen.

Misschien is deze onthechtheid deels het gevolg van de manier waarop ik mijn leven geleefd heb en leef, van mijn pogingen om open, kwetsbaar en ontvankelijk te zijn (een nogal hobbelige weg van vallen en opstaan), maar bovenal ervaar ik het als een genade die me dankbaar stemt. Vanwege deze groeiende onthechting, kan ik mij momenteel vrijer bewegen in de wereld waarin ik leef en mij vrijer verhouden tot anderen. Er valt weinig ‘te halen’. Ik beleef plezier aan bepaalde dingen, ervaar de noodzaak van andere, kan genieten van het gezelschap van mensen. En er zijn onprettige dingen die gebeuren of gedaan moeten worden en het kan onprettig aanvoelen als ik iets niet kan doen of niet krijg wat ik graag zou doen of zou willen hebben. Ook dat is de werkelijkheid. Alleen voel ik me veel minder gebonden aan de elastiekjes – van begeerte en afkeer – die er kunnen zijn tussen ‘ik’ en anderen, ik en gebeurtenissen/ervaringen, ik en verwachtingen, ik en herinneringen, ik en ideeën over de toekomst. Dit ogenschijnlijke ‘ik’, deze zogenaamde schepper van de elastiekjes die mij gebonden houden, blijkt ook een gast te zijn – een gast die het hele huishouden naar zijn hand kan zetten, dat wel.

Er zijn zeker nog elastiekjes die kunnen trekken. Deze vragen mijn diepste openheid, kwetsbare houding en ontvankelijkheid, omdat mijn eerste reactie in deze gevallen al snel een verkramping is, waardoor het elastiekje onder (zware) spanning komt te staan. Niettemin: ook dit zijn gasten. Ik probeer ze te verwelkomen zodra ik ze opmerk, maar soms is een gast al geruime tijd aanwezig voor ik het doorheb, voor ik besef dat ik me uit mijn eigen huis heb buitengesloten. Steeds weer probeer ik deze terugkerende en in eerste instantie ongewenste gasten op te merken en welkom te heten en daarbij vraag ik hulp – Uw wil is mijn wil – om open, kwetsbaar en ontvankelijk te kunnen blijven, want: hoe kan ik een gast weigeren en hem of haar niet verwelkomen zoals ik een goede vriend verwelkom? Dát ik dat kan, besef ik maar al te goed… maar ik kan het niet meer en ik wil het niet meer. Doe ik het wel, dan sluit ik mezelf en anderen buiten en dat voelt als gevangenschap. Dit gaat niet meer vanwege het diepe besef dat alles en iedereen hier gast is.

Terwijl ik dit schrijf, besef ik dat dit alles gezien zou kunnen worden als een reuzensprong vergeleken met leven binnen de rekwijdte van de elastiekjes – in gebondenheid dus. Maar zo is het niet. Ik – en wij allemaal – leef mijn leven en heb te maken met de dagelijkse dingen die zich om mij heen en in mijzelf afspelen. Ik leef, heb inmiddels het nodige meegemaakt, wordt ouder en ben me daar heel bewust van. Maar tegelijkertijd is het ook wél een reuzensprong. Het is een reuzensprong en een haarbreedte verschil tegelijkertijd. Het is een totaal ander perspectief. Er is geen huis van waaruit je kijkt, omdat vanuit huis naar buiten kijken hetzelfde is als van buiten naar binnen kijken. Er zijn geen muren. Dus ook als je verdwaalt – en wie verdwaalt er niet zo nu en dan – ben je nog altijd thuis. Het gevoel dat je de weg kwijt bent is net zo zeer een gast als het weten dat je de weg terug gevonden hebt. We zijn onderweg, maar nooit van huis vertrokken. Een vreemde paradox.


* Over God wil ik zwijgen – de traktaten, Meister Eckhart, vertaald door C. O. Jellema, Historische uitgeverij, Groningen, 1999, blz. 133.

Het Zomerlevengevoel

Hamburg, 2016. ©RH




















Deze zomer was ik bij een crematie. Het afscheid van iemand die ik ruim dertig jaar heb gekend. Het was prachtig weer. De grote, glazen deuren naar de achtergelegen begraafplaats stonden wijd open. De gesproken woorden waren mooi en intiem, de muziek ontroerend.

Maar alles stond haaks op het Zomerlevengevoel. Dat gevoel van eindeloze zomers. Die warme, zwoele bubbel uit de jeugd en jongvolwassenheid waaraan geen einde leek te komen. Waarin de dood niet bestond, de jeugd eeuwig was en het gelukzalige heden voortdurend in de toekomst overliep terwijl de tijd stilstond.

De bubbel bleek illusie. Meer een romantisch-melancholisch verlangen dan realiteit – diep van binnen wisten we dat wel, ook al waren we jong. Maar door de onwetendheid van de jeugd die de schrijnende kant van het leven nog niet tot in zijn vezels had leren kennen, mocht hij nog even duren. Hij is langgeleden doorgeprikt, die bubbel. De crematie drukte de neus weer eens op de feitelijkheid van de tijdelijkheid.

Dit besef van tijdelijkheid en eindigheid van het fysieke bestaan werd doordrongen door een ander besef. De twee doorkruisten elkaar als het ware, terwijl ze samen toch een eenheid vormden: het besef van doorgaande verandering. Van leven dat doorgaat ondanks verlies. Dit rondde de scherpe kanten van opgekomen verdriet: gepolijst verdriet. Een besef van heelheid in gebrokenheid. Niet het romantisch verlangen van het Zomerlevengevoel, maar een wrangzoete, purperrode werkelijkheidsbeleving waarin verdriet en vreugde niet van elkaar te scheiden zijn – zoals siroop en water.

Die doorgaande levensbeweging werd heel tastbaar toen de zoon tijdens de bijeenkomst over zijn overleden vader sprak. En tijdens de reünie van vrienden die op de eigen sterfelijkheid waren gewezen, maar die na afloop ook – het glas heffend op de overledene – ingetogen het doorgaan van leven vierden. Een dubbelheid voor het schurend verstand, maar in de werkelijke beleving van het samenzijn een vanzelfsprekende eenheid. Vreugdeverdriet? 

Hakim weet niets – de dichter van de Vismarkt


De Vismarkt in Utrecht














Hakim schrijft gedichten. Gedichten die ontroeren zoals de gedichten die mijn dochters schreven toen ze het schrijven net onder de knie kregen, vaak met een kriebelig tekeningetje erbij. De schrijf- en spelfouten hoorden in hun gedichten, waar zo’n open en oprechte kijk uit kon spreken, dat ze mij net zo diep konden raken als ‘heilige’ boeken dat kunnen.

Met de gedichten van Hakim is het net zo. Ik zie hem regelmatig rond en op de Vismarkt. Dat stukje Utrecht lijkt zo’n beetje zijn woonkamer. Ik schat hem rond de zestig, maar weet nagenoeg niets van hem, behalve dat hij uit Marokko komt en al zo’n veertig jaar in Nederland leeft – als ik het me goed herinner.

Onlangs kocht ik zijn laatst verschenen dichtbundel, een stapeltje niet al te best gekopieerde A-4tjes, geperforeerd en met een kleurig cadeaulintje samengebonden. Voor vijf euro waren ze van mij. Sindsdien heeft hij mij alweer aangesproken met de vraag of ik zijn gedichten wil kopen, maar ja, ik heb ze al en zeg: ‘Als je weer een nieuwe bundel hebt, dan koop ik hem zeker.’ Wat ik ook zal doen. Want zoals gezegd, Hakims gedichten ontroeren (en inspireren) me.

Hakim weet niets, tenminste, dat schrijft hij bij veel van zijn gedichten: ‘Hakim ik weet niks’ (zonder interpunctie). En dan komt het. Als een wijze monnik of mysticus die zich volledig heeft ontledigd van zijn ikkigheid en zich heeft opengesteld voor de aanwezigheid van God in zichzelf, beschrijft hij wat hij doorleeft, ziet en beseft. Soms vrolijk, soms verdrietig. 

Gedicht 2 
Zoveel tranen, ik ben toch vergeten wat zij hebben gezegd
O mijn god ik heb zoveel verteld maar niemand die mij serieus neemt
O mens hoe lang wil je nog voor de waarheid vluchten.
Gedraag je je wijs rechtvaardig want de zeeën is een druppel
Ik ben vertrokken. 

En daar gaat ie. Tas over de schouder, trage pas, ietwat sjokkend maar niet zielig. Naar de volgende om zijn gedichten te slijten. Ik weet niet of hij volledig buiten leeft en ook slaapt, maar vermoed van niet. Hij heeft een problematisch verleden, dat lees ik tenminste terug in zijn gedichten: verdriet, gebroken hart, psychiatrische inrichting, medicijnen, familie achterlaten. Een persoonlijk drama, zoals wij dat in meer of mindere mate allemaal kennen.

Hoe beschermd we ook zijn opgevoed en hoe we ook verlangen naar een leven zonder hobbels, tot de dood proberen jong, gezond en fit te blijven tot een vlekkeloos einde erop volgt, de tocht door de woestijn maken we allemaal op de een of andere manier. Maar hoe verhouden we ons ertoe en hoe komen we eruit? Bitter? Nihilistisch? Wantrouwend? Rijper? Rijker? Vertrouwend? Gelauwerd?

‘Hakim weet niks.’ Zijn uitspraak en manier van leven doen me denken aan de Bestijging van de berg Karmel, van de grote mysticus, monastiek hervormer, kerkleraar en dichter Johannes van het Kruis (1542-1591): 

Om te komen tot wat ge niet weet, moet ge gaan langs waar ge niet weet…
Wilt ge ertoe komen alles te weten, wens dan in niets iets te weten…
Zodra ge staan blijft bij iets, houdt ge op naar het Al te streven.
Want om van alles tot het Al te komen, moet ge u geheel en al van alles ontdoen.
Wanneer ge ertoe gekomen bent het Al te bezitten,
moet ge het bezitten zonder iets te verlangen. 

Zo bestijg je de berg waar, aldus Johannes van het Kruis ‘alleen de glorie en de eer van God wonen’. Maar waarom zou je dat doen?
Johannes: 

In deze ontbloting vindt de geest rust en vrede;
omdat hij niets begeert, drijft niets hem naar boven
en drukt niets hem naar beneden.
Hij rust in het middelpunt van zijn nederigheid…
Sinds ik mij in het niets heb gesteld, vind ik dat mij niets meer ontbreekt. 

Hakim weet niks. Hij leeft van manna dat je niet kunt bewaren: 

Ik wil niet rijk worden
Ik wil vandaag wat verdienen
En morgen opnieuw.
Ik bewaar wat voor eten
Voor te roken
Niet voor te drinken
Ik zeg je mensen van Utrecht
Veel plezier
Veel langzaam leven
En ga door met leven
En over dertig jaar gaat niet kort gaat niet lang
Blijft hetzelfde
God bepaald, Hakim bepaalt niets. 

Nee, want Hakim weet niets.